Alpaca wetenswaardigheden
De Alpaca wordt gerekend tot de kameelachtigen die oorspronkelijk alleen voorkwamen op de hoogvlakten van Ecuador, Bolivia en vooral Peru. Deze hoogvlakten liggen gemiddeld op een hoogte van 5000 meter.
De temperaturen variëren er ‘snachts van min 20 graden tot overdag boven de 35 graden. Dankzij de superieure, isolerende eigenschappen van de Alpacavacht zijn de dieren in staat om in dit extreme klimaat te overleven. Vooral om de woleigenschappen worden de Alpaca’s door de bewoners van dit Andes-hooggebergte als huisdieren gehouden. Geschat wordt dat er zo’n drie a vijf miljoen Alpaca’s voorkomen op deze hoogvlakten. Een Alpaca heeft een gemiddelde draagtijd van ruim elf en een halve maand en wordt gemiddeld 20 jaar oud.
Qua voeding prefereren Alpaca’s vooral mals gras. Daarnaast houden ze van droge plaatsen (stofplekken) om zich af en toe in te wentelen.
Nog niet zo lang geleden werden de eerste Alpaca’s uitgevoerd naar Europa. Ze bleken vooral goed te gedijen in landen met een zeeklimaat waar veel mals gras voorhanden was en modderpoeltjes. In België en Nederland bleek het houden van Alpaca’s succesvol en naast hun bijzondere wol kunnen Alpaca’s hier prima als ‘grasmaaiers’ worden ingezet.
1. Algemeen.
2. Huisvesting.
3. Verzorging
4. Voeding.
5. Voortplanting.
6. Wol.
7. Ziekten en aandoeningen.
8. Wetenswaardigheden.
1. Algemeen.
De alpaca (Vicugna pacos) is, net als de lama (Llama glama), een kameelachtige (Camelidae) uit de orde van de evenhoevigen. De oorsprong van beide soorten ligt in Zuid-Amerika, meer specifiek de hoogvlakten van het Andesgebergte in de landen Peru, Chili en Bolivia. Ze leven op grote hoogte, boven 3000 meter, waar grote verschillen voorkomen in etmaaltemperatuur. Overdag is het soms wel 30 graden boven nul, terwijl het dezelfde nacht 25 graden kan vriezen. Daarom hebben ze een vacht die bijzonder goed isoleert en die de dieren bescherming biedt tegen deze grote verschillen. Al in de tijd van de Inca’s werden alpaca’s en lama’s gehouden voor hun wol, vlees, huid en mest. De lama had daarnaast ook een functie als lastdier. In het wild bestond deze familie slechts uit twee soorten; de Guanaco en de Vicuña. Aangenomen wordt dat de lama afstamt van de Guanaco, en de alpaca van de Vicuña; beiden zijn dus gedomesticeerde soorten die niet in het wild voorkwamen. Typerend voor kameelachtigen is de gespleten bovenlip. In de bovenkaak zitten geen voortanden. De alpaca heeft twee tenen met nagels aan elke voet en dus geen hoeven. Onder de voet zit een eeltachtig kussen. De oren van de alpaca zijn nagenoeg recht, dit in tegenstelling tot de oren van de lama die banaanvormig zijn. De alpaca heeft een schofthoogte van zo’n 80 tot 95 centimeter, waarbij de lengte van de nek en de poten het dier een bijzonder voorkomen geven. Het dier komt voor in zo’n 16 verschillende effen kleuren. Daarnaast zijn er natuurlijk ook allerlei bonte varianten. Onderling lichamelijk contact wordt in de regel niet op prijs gesteld, de communicatie verloopt via geluiden. De gemiddelde levensverwachting van de alpaca ligt tussen vijftien en twintig jaar. De alpaca is een rustig en sterk, territoriaal gericht kuddedier. Kameelachtigen leven van nature in haremverband (tot ongeveer 20 dieren), waarbij een dominant mannetje (macho) een aantal vrouwtjes (hembra) en veulens (cria) om zich heen heeft. De zwakkere mannetjes leven ook in een groep waarvan er één duidelijk de leider is. We onderscheiden twee soorten alpacarassen, namelijk de Suri en de Huacaya. De Suri heeft lange strengen vacht bestaande uit vrijwel rechte, dunne vezels waarbij vooral de zijdeachtige glans opvalt. De vacht van de Huacaya is “wolliger”, vaak dichter, staat min of meer loodrecht op de huid en vertoont meestal meer ‘karakter’. De Huacaya komt van deze twee rassen het meest voor. Vanaf begin jaren 80 worden alpaca’s gehouden in o.a. in Noord-Amerika, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. Sinds de eeuwwisseling ziet men de alpaca ook steeds meer in Europa, vooral in de landen Engeland, Duitsland, Zwitserland, België en Nederland. Ook in de meeste andere landen van Europa is de alpaca inmiddels een bekende verschijning aan het worden.
2. Huisvesting.
De alpaca is een echt kuddedier. Daarom moeten ze met meerdere dieren bij elkaar gehuisvest worden. Als ze alleen staan, voelen ze zich al snel onveilig. Voor twee alpaca’s is ongeveer 1000m2 grond nodig en voor elk volgend dier moet daar 500m2 bij gerekend worden. Dit is een comfortabel streefdoel. Minder ruimte kan, mits gecombineerd met een goed weidemanagement, zoals het schoonmaken van de weides, zorgen voor droge ligplaatsen (modder zoveel mogelijk beperken), voorkomen van voedselcompetitie bij de voerbak en een goede ziektepreventie. Houd mannetjes en vrouwtjes in aparte weilanden, vooral om ongewenste voortplanting te voorkomen. Het is daarnaast niet verstandig om een mannetje samen met vrouwtjes in een verblijf te zetten, omdat het mannetje dan zijn gedrag als kuddehengst zal gaan vertonen. Dit zal zich vaak uiten in vervelend gedrag richting degene die het verblijf binnen komt. Het introduceren van nieuwe dieren in een bestaande groep kan leiden tot onrust omdat dan de hiërarchie in de groep opnieuw moet worden bepaald. Indien men meerdere mannelijke dieren bij elkaar wil houden, is het verstandig om geen jonge, onvolwassen hengsten bij volwassen hengsten te zetten. In de strijd om de rangorde zullen kleinere, jonge dieren al gauw het onderspit delven. Alpaca’s zijn niet veeleisend, maar ze hebben wel een onderkomen nodig om te kunnen schuilen tegen regen, wind en zon. Een hok(je) of afdak met liefst drie dichte zijwanden volstaat, waarbij men moet zorgen voor een zodanige ondergrond dat de dieren in elk geval droog kunnen liggen. We gaan hierbij uit van ongeveer twee m2 per dier. Het is niet nodig ze hierin op te sluiten, als ze de mogelijkheid hebben zullen ze er gebruik van maken als ze dit zelf willen. Het aanbieden van hooi, brokjes en schoon drinkwater in de schuilgelegenheid is prettig voor mens en dier. Het afrasteren van weilanden doen we bij voorkeur met gaas. Let bij de keuze vooral op de maaswijdte van het gaas; deze dient zodanig fijn te zijn dat de dieren er niet met hun hoofd doorheen kunnen. Het gebruik van prikkeldraad of stroomdraad is ten zeerste af te raden. Alpaca’s zijn erg nieuwsgierige dieren die alles willen uitproberen. Ze kunnen dan ook makkelijk verstrikt raken als er draden in het weiland verwerkt zijn. Daarnaast kan prikkeldraad huid- en vachtbeschadiging veroorzaken. De afrastering moet zodanig worden gekozen dat de alpaca’s er niet uit kunnen en eventuele jagers van buitenaf (denk bijvoorbeeld aan honden) niet erin. Een hoogte van 1.20 meter volstaat vaak al, soms is 1.50 meter of zelfs 1.80 meter gewenst. De alpaca kan uitstekend springen, maar zal altijd de wens om bij de groep te blijven voor laten gaan. Alpaca’s doen hun behoeften op vaste plaatsen, zowel binnen als buiten. Het is goed ze regelmatig te verweiden, dit ter voorkoming van wormbesmetting. Ook het opruimen en afvoeren van de mest, zeker bij een intensieve weidebezetting, is aan te raden. Alpaca’s vinden het heerlijk om te rollen in het zand of in het stro. In het weiland kan men een zandbad maken van bijvoorbeeld wit rivierzand.
3. Verzorging.
Huacaya’s worden jaarlijks geschoren, het liefst in het voorjaar (mei, juni) zodat het dier geen last krijgt van de warmte en eventuele jongen goed kunnen zogen. Voor Suri’s geldt dat één keer per 2 jaar volstaat. Bij het jaarlijkse scheren dienen, indien nodig, de tanden geslepen te worden en de teennagels bijgeknipt. Door het jaar worden de nagels, afhankelijk van de noodzaak, nog 2 tot 3 keer geknipt. Dit kan men eenvoudig zelf doen met een daarvoor geschikt schaartje. Verder dient men jaarlijks één of meerdere keren te ontwormen, afhankelijk van het weidemanagement ter plaatse. Ideaal is het als de behandelingen gebaseerd kunnen worden op mestanalyses. Bij voorkeur twee maal per jaar worden alle dieren gevaccineerd tegen tetanus en clostridium-enterotoxemie. Dit is een woekering van een darmbacterie, met vrijstelling van gifstoffen en mogelijk acute sterfte als gevolg. Vooral voor de veulens is het van belang, om in de winter van tijd tot tijd (één keer per 4-6 weken) vitamine ADE toe te dienen, in verband met het lagere aantal zonne- en/of lichturen. Alpaca’s kunnen in de winter goed buiten, als er maar de mogelijkheid is om te schuilen en droog voer te eten. Indien weidemanagement, huisvesting en voeding correct zijn, zijn alpaca’s behoorlijk sterke dieren. Bij vermoeden van ziekte trekt men liever vroeg dan laat aan de alarmbel bij een dierenarts met kennis van alpaca’s. Ziektesymptomen worden namelijk lang verborgen gehouden. Meld uw dierenarts tijdig dat u voornemens bent over te gaan tot de aanschaf van alpaca’s. Uw dierenarts kan zich daarop tijdig voorbereiden. Maak samen met uw dierenarts een behandelschema. Hoewel hun uiterlijk anders doet vermoeden, zijn alpaca’s geen knuffeldieren. Ze houden niet van overmatige aanraking en zullen dit laten blijken in hun gedrag. Het laten toestaan van de noodzakelijke behandelingen is gebaseerd op herhaling en geduld. Halstermak maken is een kwestie van het dier laten wennen aan het halster. Forceren werkt meestal averechts. Voor een eerste keer is het vaak al een prestatie als een dier het gewoon accepteert dat een halster om het hoofd wordt gedaan. Is het dier hieraan eenmaal gewend, dan kan men rustig een halstertouw aan het halster bevestigen. Het laten lopen van een alpaca aan dit halstertouw vergt opnieuw geduld. Het is een kwestie van geven en nemen, geef het dier het gevoel dat hij/zij in elk geval de mogelijkheid heeft om zelf keuzes te maken, het zal zich dan makkelijker geven om te doen wat de mens wil. Het opdringen aan een alpaca van door de mens gewild gedrag is af te raden. Jonge dieren zijn vaak erg beïnvloedbaar en zeker bij jonge hengstjes leidt dit op latere leeftijd soms tot problemen; als een hengstveulen op jonge leeftijd te zeer op mensen gericht raakt, bijvoorbeeld door brokjes of gedrag, kan dit leiden tot gedragsproblemen op latere leeftijd. Bekend is hier het “Berserk Male Syndrome”: de hengst gaat zich op latere leeftijd agressief opstellen richting de mens, vooral omdat hij op jonge leeftijd het gevoel heeft gekregen dat de mens deel uitmaakt van zijn “harem”. Het respecteren van het “kuddegevoel” is steeds leidend voor alle handelingen. Als men een dier wil afzonderen, kan men het beste de gehele groep in een kleine ruimte bijeen drijven, waarna het betreffende dier simpelweg kan worden vastgepakt.
4. Voeding.
Alpaca’s eten uitsluitend plantaardig voedsel, zoals gras, hooi en speciaal samengestelde alpacabrok. Een alpaca is tevreden met weinig. In de wintermaanden is het bij sommige dieren verstandig om een beetje luzerne of bietenpulp bij te voeren. Het verstrekken van bietenpulp zorgt er met name voor, dat de dieren kunnen beschikken over voldoende “traag verteerbare suikers”. Deze traag verteerbare suikers en vezels zorgen ervoor dat de alpaca zijn/haar lichaamstemperatuur op orde kan houden, zonder aanspraak te hoeven maken op het eigen lichaamsvet. Vooral merries die een veulen hebben gehad, en vaak weer opnieuw drachtig zijn, hebben hier erg veel baat bij. Alpacabrok is nodig voor de vitaminen en mineralen. Ook vinden sommige dieren het lekker om aan een mineralenblok te knabbelen. Sommige planten en kruiden zijn giftig voor alpaca’s. In het weiland dient men vooral alert te zijn op Jacobskruiskruid. Groeiend in de wei zullen alpaca’s deze planten niet snel eten, ze “weten” dat deze planten giftig zijn, en zullen er dus omheen grazen. Beter is het om deze planten met wortel en al uit het weiland te verwijderen. Als men namelijk ook wel eens zelf hooi maakt en het Jacobskruiskruid wordt mee gemaaid, dan wordt het door de droging van het hooi niet meer door de dieren als giftig herkend. Kleine hoeveelheden hiervan kunnen al dodelijk zijn. Verder kunnen in en rondom het weiland nog tal van andere giftige planten voorkomen. Alle Taxussoorten, Zwarte Nachtschade, Liguster en Laurier zijn enkele voorbeelden van planten die giftig zijn. Sommige plantensoorten zijn al dodelijk bij het eten van enkele blaadjes of besjes. Voor veel andere soorten geldt, dat het eten van enkele blaadjes niet direct tot problemen hoeft te leiden, maar dat een overdaad dit wel zal doen. Zorg er daarom steeds voor dat de dieren de beschikking hebben over voldoende gras en, zeker in perioden dat er weinig gras is, voldoende smakelijk hooi. Voer uw dieren regelmatig, uit voerbakken die voldoende plaats bieden aan alle dieren in de groep. Probeer het voer zodanig aan te bieden, dat dominante dieren niet de mogelijkheid hebben om zich alles toe te eigenen. Het leggen van bijvoorbeeld wat grove kiezels in de voergoot, zorgt ervoor dat de dieren behoedzaam moeten eten. Het zal daarmee wat langer duren voor het voer op is, en op deze wijze krijgen ook minder assertieve dieren een goede kans om te eten. Onnodig te vermelden dat de dieren altijd over voldoende vers water moeten kunnen beschikken.
5. Voortplanting.
Een mannelijk dier wordt een hengst genoemd of ook wel “macho”. Een vrouwelijk dier heet een merrie of “hembra”. Jonge dieren heten veulens of “cria”. Merries hebben geen echte cyclus zoals veel andere zoogdieren. Ze kennen een geïnduceerde ovulatie. Dat wil zeggen dat de ovulatie wordt opgewekt door een dekking van de hengst. Hierdoor is het in beginsel altijd mogelijk om te dekken. Als men een hengst en een merrie bij elkaar brengt, zal de hengst proberen of de merrie bereid is. Een niet-drachtige, ontvankelijke merrie zal voor de hengst gaan liggen en de dekking vindt dan liggend plaats. Indien een merrie wel drachtig is, zal ze dit laten merken aan de hengst door te gaan lopen, trappen en/of spugen. Omdat de omstandigheden in het zomerseizoen het beste zijn voor jonge veulens, denk aan de temperatuur maar ook aan de beschikbaarheid van voldoende vers gras voor de moeder (melkgift), zijn de maanden mei tot en met september het meest geschikt voor de voortplanting. Een dracht duurt 11 tot 12 maanden en resulteert meestal in 1 jong. Het geboortegewicht van een alpaca is meestal 6 tot 9kg, uitzonderingen naar boven en naar beneden zijn natuurlijk wel mogelijk. Geboorten vinden vrijwel altijd overdag plaats, vaak zo tussen 08.00 en 16.00uur. Omdat de moeder het veulen niet droog likt, is het aangewezen op zon en wind om droog te worden. Veulens drinken tot zo’n 5 a 6 maanden bij de moeder en kunnen dan worden afgespeend, mits ze gezond zijn, zelfstandig kunnen eten en voldoende gewicht hebben (vanaf 25kg). Als men de veulens niet afspeent, zal de moeder dit vaak zelf doen na zo’n 6 tot 12 maanden. Het afspenen is het scheiden van moeder en jong. Indien mogelijk, is het vaak het prettigst om dit afspenen groepsgewijs te doen, liefst 2 of meer veulens tegelijk. Ze hebben dan minder last, en zullen sneller gewend zijn aan de nieuwe situatie. Ideaal is het, als de afgespeende veulens de eerste tijd een beetje uit het zicht van de moeder kunnen verblijven. Als ze elkaar niet of nauwelijks zien verloopt het gewenningsproces het snelst. Omdat merries vaak al weer 2 tot 3 weken na de geboorte van een veulen opnieuw worden gedekt, zijn ze bij het afspenen alweer halverwege hun nieuwe dracht. Dit veulen in ontwikkeling gaat dan steeds meer energie vragen van de moeder, waardoor het vooral voor de moeder van belang is om tijdig af te spenen. Merrieveulens zijn vaak al geslachtsrijp op een leeftijd van 1 jaar, bij hengstveulens duurt het vaak tot ze 2 tot 3 jaar oud zijn. Het is niet aan te bevelen om merries op al te jonge leeftijd al te laten dekken, het is beter te wachten tot ze eerst voldoende zijn uitgegroeid (min. 18 maanden).
6. Wol.
Alpacawol is een zeer luxe wolsoort, te vergelijken met cashmere en mohair. Het is zeker niet te vergelijken met schapenwol, omdat alpacawol fijner, elastischer, sterker en glanzender is. Door het ontbreken van uitsteeksels (weerhaakjes) aan de vezels voelt alpacawol een stuk comfortabeler op de huid dan schapenwol. Vrijwel iedereen verdraagt alpacawol rechtstreeks op de huid gedragen. De wol is water- en vuilafstotend en heeft een zeer goed isolerende werking (koel in de zomer, warm in de winter). Vanwege deze goede isolerende werking, een deel van de vezels is hol, kan men met minder gewicht betere resultaten bereiken. De kwaliteit van de wol is vooral genetisch bepaald, maar is wel beïnvloedbaar door voeding. Door minder eiwit te voeren zal de wol doorgaans iets fijner worden, maar vooral ook minder snel gaan groeien. Ondervoeding leidt verder tot breuklijnen in de vezels en een doffere vacht. Het is nodig om een goede balans te vinden, gezonde dieren met een goede wolkwaliteit, waarbij de gezondheid van het dier altijd op de eerste plaats dient te staan. Inmiddels wordt ook in Nederland en België alpacawol verwerkt tot eindproducten. Variërend van kleding (sokken, mutsen, shawls, truien) tot dekbedden en interieuraccessoires. Deels als huisvlijt, maar meer en meer ook als commerciële activiteit.
7. Ziekten en aandoeningen.
De meest voorkomende aandoeningen bij de alpaca zijn schurft, worm- en coccidiose-infecties, kreupelheden en maagzweren. Behandeling is dan vaak nodig. Raadpleeg in voorkomende gevallen eerst uw dierenarts voor het stellen van de juiste diagnose. Daarna zal deze u meestal een behandelplan voorstellen. Schurft wordt veroorzaakt door de schurftmijt en is zeer besmettelijk. Doordat de mijt zich ingraaft in de huid van het dier, veroorzaakt dit erg veel jeuk. Krabben en schuren om de jeuk te verzachten, zorgt voor verdikte huidplekken en korsten. Het is van groot belang om uw dieren regelmatig te controleren op de aanwezigheid van schurft. In een vroeg stadium is dit vrijwel steeds goed te behandelen. Wees alert op wormbesmettingen. Wormen komen overal voor en ze gebruiken vooral graasdieren als gastheer. Een beperkt aantal wormen doet een alpaca geen kwaad, ze ontwikkelen daartegen een natuurlijke afweer. Bij grote aantallen kunnen wormen echter grote problemen veroorzaken, met de dood van de alpaca tot gevolg. Regelmatig verweiden, het opruimen van de mest, en geen overbezetting van een weiland zijn goede hulpmiddelen om problemen te voorkomen. Het is aan te raden van tijd tot tijd mestmonsters van uw dieren te nemen en deze te (laten) onderzoeken op de aanwezigheid van wormen. Uw dierenarts weet wanneer het verstandig is om uw dieren te ontwormen. Om resistentie te voorkomen is het raadzaam om niet te vaak te ontwormen en waar mogelijk af te wisselen met geneesmiddelen. Als een alpaca veel op de zij gaat liggen en daarbij vaak ook knarst met de tanden, is dit meestal een teken dat hij/zij buikpijn heeft. Mogelijke oorzaken zijn dan maagzweren of koliek. De alpaca is een sterk dier en zal het pas in laatste instantie laten merken als hem/haar iets mankeert. Houd uw dieren daarom goed in de gaten, en raadpleeg bij twijfel zo snel mogelijk uw dierenarts.
8. Wetenswaardigheden.
. Alpaca’s worden tussen de 15 en 25 jaar oud en wegen tussen de 50 en 80 kg.
• Een veulen weegt bij de geboorte 6-9 kg.
• Alpaca’s hebben een draagtijd van de 11 tot 12 maanden.
• Jonge merries kunnen gedekt worden als ze 18 – 24 maanden oud of 45 kg zijn.
• Meestal wordt er maar 1 veulen geboren, vaak overdag tussen 8.00 en 16.00 uur.
• 95% van de geboortes verloopt probleemloos.
• Alpaca’s zijn gemakkelijk te houden en zijn veilig voor (kleine) kinderen.
• Alpaca’s zijn geen knuffeldieren, maar zijn eenvoudig halstertam te maken.
• Een merrie of ruin is het meest geschikt als hobbydier
• Een hengst kan vanaf zijn 3e levensjaar leiden tot omgangsproblemen.
• Alpaca’s zijn intelligent en echte gezelschapsdieren.
• Alpaca’s produceren 3 tot 5 kg wol per jaar.
• Alpaca’s zijn zindelijk en doen hun behoeften vaak op een vaste plaats.
• Alpaca’s kunnen makkelijk vervoerd worden in een daarvoor geschikt busje of veetrailer, ze zullen bijna altijd gaan liggen.
• Alpaca’s spugen meestal niet naar mensen, wel zullen ze dit naar elkaar doen, vooral als een merrie hoogdrachtig is.
• Alpaca mannetje noemt men hengst of macho.
• Alpaca vrouwtje noemt men merrie of hembra.
• Alpaca jong noemt men veulen of cria.
• Een gecastreerde alpacahengst noemt men ruin
Bron: Alpaca Association Benelux
Maak jouw eigen website met JouwWeb